Gedichtanalyse aan de hand van vragen en leerstof

deel 3
Hendrik de Vries       Mijn broer




Mijn broer Mijn broer, gij leedt Een einde, waar geen mens van weet. Vaak ligt gij naast mij, vaag, en ik Begrijp het slecht, en tast en schrik. 5 De weg met iepen liept gij langs. De vogels riepen laat. lets bangs Vervolgde ons beiden. Toch woudt gij alleen gaan door de woestenij. Wij sliepen deze nacht weer saam. 10 o Uw hart sloeg naast mij. 'k Sprak uw naam En vroeg, waarheen gij gingt. Het antwoord was: " ... Te vreselijk om zich in te verdiepen. "Zie: 't Gras ,Ligt weder dicht met iepen "Omkringd". VRIES, DE, HENDRIK (1898-19..)

  1. Hendrik de Vries (geb.1898) debuteerde in 1920 met de bundel De nacht. In zijn gedicht Mijn broer roept hij een onwezenlijke sfeer op, die typerend is voor het surrealisme: d.i. cen richting in de literatuur en de schilderkunst die in de jaren twintig vooral in Frankrijk aan de dag trad. De surrealistische kunstenaars hadden zeer veel aandacht voor het onbewuste droomleven, en trachtten vooral de beangstigende . en de- monische elementen daarvan met fotografische preciesheid weer te ge- ven, alsof het voorstellingen uit de werkelijkheid waren. Het surrealis- tische kunstwerk verplaatst ons a.h.w. in een ,tussenwereld",.waar de tegenstelling tussen de droomtoestand en de realiteit wordt verzoend in een magische boven-werkelijkheid of ,surrealiteit". Wij zouden ener- zijds kunnen zeggen dat men in dit grensgebied de irre6le droomwereld ervaart als een plastisch weergegeven 6chte werkelijkheid, terwijl het anderzijds lijkt of de dingen uit de echte werkelijkheid zodanig zijn ,,verwerkt" of gecombineerd, dat zij de fantastische sfeer oproepen van een droomtoestand (vgl. vr. I 3, blz. i i 9). Al in de eerste strofe van Myn broer staan raadselachtigheden die zowel betrekking hebben op de dood van de broer als op zijn lijfelijke aanwezigheid naast de dichter. De lezer komt in een mysterieuze onzekerheid: is de broer werkelijk dood en droomt de dichter dat hij terugkomt, of leer de broer werkelijk en ver- beeldt de dichter zich een droomtoestand waarin hij cen mysterieuze dood is gestorven...
  2. Welke twee elkaar tegensprekende mededelingen over het lot van de broer vernemen we in de eerste strofe, en door welke woorden krij'gen die mededelingen een onwezenlijk, raadselachtig karakter?
  3. Maak een opmerking over de werkwoordstijden in de tweede en de derde strofe, en bespreek tevens het effect van de ,plechtige" aan- sprekingen in die strofen.
  4. Wat suggereert het woord laat in r. 6 en hoe omschrijfje de beteke- nis van de zin die in deze regel begint?
  5. Verklaar het gebruik van Toch in r- 7 en geefje rekenschap van de uitwerking die het woord woesteny heer, door vast te stellen: a. zijn be- tekenis voor de landschapsb 'eschrijving in deze strofe, b. zijn betekenis voor het lot van de broer.
  6. Leg uit dat strofe II zowel op de ene als op de andere mededeling uit strofe I betrekking kan hebben.
  7. Verklaar het gebruik van weer in r. 9 en bewijs uit r. lo dat de nieuwe ontmoeting met de broer anders verloopt dan vroeger.
  8. Breng r. i i in verband met strofe II en leg uit dat de sfeer van die strofe versterkt wordt herhaald in de cerste zin uit het antwoord van de broer. Welke symbolisc,he waarde hebben de iepen?
  9. In dit gedicht staat niet uitdrukkelijk dat de broer zelfmoord heeft gepleegd of dat hij werd vermoord. Toch weten wij dat er iets vreselijks is gebeurd, waarvan de sporen weliswaar zijn weggewist maar dat de dichter nog steeds kwelt. Maak duidelijk dat dit lugubere en onrustbarende voelbaar wordt gemaakt doordat, bij opzettelijke verzwijging van het feit zelf, de bijkomstige omstandigheden waaronder "het vreselijke" heeft plaatsgevonden met nadrukkelijke preciesheid worden vermeld.