Gedichtanalyse aan de hand van vragen en leerstof

deel 2
Marnix Gijsen          Geschenk van mijn vader
J. Slauerhoff          De ontdekker
Gerrit Achterberg      Code
Lucebert               Het begin


Geschenk van mijn vader Wij zaten samen, zwijgend, bij het vuur; mijn lieve vader en ik. Bij elk klokgetik 5 kwam zijn stervensuur nader en nader. Hij was rustig en goed; lijk de moeder die haar kindje heeft gedekt tot de kin, 10 en die heengaat op lichten voet, stil en verblijd. Zo wist hij zijn denken en daden bedolven onder Gods warme barmhartigheid. Hij stond langzaam uit zijn zetel op, 15 recht en sterk lijk hij had geleefd. Zijn fijne hand heeft gebeefd op mijn hand: een nevel over ontwakend land. 20 Toen heeft hij zijn laatste daad gedaan: hij gaf me zijn uurwerk, eenvoudig, zonder één woord, en monklend is hij te rust gegaan. Maar, toen ik hem zacht naar het bed geleidde, 25 wist ik hoe een Engel, zingend, aanschreed achter ons beide. Want moedig had mijn vader, in mijn handen afstand van daad en tijd gedaan. 30 Trots en wenend ben ik van hem heengegaan. GIJSEN, MARNIX (1899-19..)

  1. Marnix Gijsen (geb. 1899) bracht zijn eerste gedichten bijeen in de bundel Het huis (1925), waarvan men verschillende verzen heeft gekarakteriseerd als "expressionistische" of "zakelijke anekdotiek": teksten over "kleine voorvallen uit het dagelijks leven", die plotseling een onthullende zin krijgen. Soms gebeurt dit door eenvoudige vermelding, en soms door minder of meer nadrukkelijke "interpretatie" van de vertelde gebeurteriis. Tot welke soort behoort Geschenk van mijn vader? Verklaar de paradox in de slotregel.
  2. Evenals in het werk van Marsman zijn in de verzen van Marnix Gijsen expressionistische kenmerken aan te wijzen. Het expressionisme is een richting die zich vooral tijdens en kort na de eerste wereldoorlog in de schilderkunst en de literatuur heeft geopenbaard; gewoonlijk beschouwt men het als tegenhanger van het impressionisme, dat zich de weergave van een stemming uit de buitenwereld ten doel stelde. De expressionist gaat daarentegen uit van zichzelf; hij draagt zijn eigen wezen a.h.w. over op de dingen rondom hem. Hoe dit leiden kan tot deformatie De schreeuw of om-vorming van het uiterlijk waarneembare (dat immers "geladen" wordt met het wezen van de kunstenaar en daardoor zijn eigen vorm verliest), is te zien in de expressionistische schilderkunst zoals hier in De schreeuw van de Noorse schilder Edward Munch. Klik op het plaatje om een grote afbeelding op het scherm te zien.

    Het gedicht Paradise regained van Hendrik Marsman is een voorbeeld van expressionisme in de literatuur. Marman blijkt in de natuurbeschrijving in de eerste strofe van dat gedicht zijn levensdrift op de natuur te hebben overgedragen. Hij heeft de buitenwereld doordrongen van zijn eigen vitalistisch levensgevoel. We zien dan ook geenszins een fotografische weergave, maar "beleven" de natuur als een persoonlijke, vitalistische ervaring van Marsman. Je kunt je voorstellen dat er van dit gedicht niets overblijft wanneer het op een monotone (saaie) manier wordt voorgedragen. Een voordracht met "bliksem en vuur" maakt dat de vonk "over springt".

    Na hetgeen hiervoor over impressionisme en expressionisme is opgemerkt, zal het duidelijk zijn dat de expressionistische dichter van andere stijlmiddelen gebruik maakt dan de impressionistische stemmingskun stenaar. Hij streeft naar directheid van uitdrukking en maakt mindergebruik van de "muzikale" elementen in de taal. Zijn ritme is bij voorkeur niet door het metrum gebonden en weinig melodieus (sprekend ritme); evenals het rijm is dit vrije ritme voor hem in de eerste plaats een expressiemiddel. De woordkeus van de expressionist wordt niet bepaald door zin voor klankrijkdom of "sfeer", maar door de bedoeling het wezen van de zaak onmiddellijk te treffen en de voorstelling zo direct mogelijk te doen zijn. De uitdrukking staat bij de expressionist voorop. Hij wenst een maximum aan expressie en offert daaraan de traditionele vormschoonheid op, die de impressionistische dichter juist nastreeft. Hoewel het reeds besproken sonnet van Willem Kloos slechts matig impressionistisch is en dit gedicht van Gijsen geen ten top gedreven expressionisme vertegenwoordigt, kunnen de verschillen tussen de genoemde stijlen ook aan de hand van deze verzen worden gedemonstreerd. Herlees ze daartoe met aandacht en neem nog eens kennis van de opmerkingen t.a.v. het impressionisme bij het gedicht van Willem Kloos.

  3. Wijs in het gedicht van Kloos de variërende bepalingen aan waardoor de dichter fijne schakeringen aanbrengt in het stemmingsbeeld.
  4. Merk op dat voor Gijsen niet de sfeer het belangrijkste is, maar de gebeurtenis, die hij dan ook tot op de kern doorgrondt (vgl. punt 1). Zijn taal is onmiddellijker, en de door hem gebruikte bepalingen tekenen niet de sfeer, maar raken het wezen der dingen. Wanneer Gijsen bijvoorbeeld schrijft dat zijn vader monklend rusten gaat, roept hij daardoor niet een bepaalde stemming op, maar belicht hij een karakter. Bespreek nu zelf de waarde van de woorden zacht (r.24) en zingend (r.26).



Slauerhoff	

	De ontdekker

	Den rustigen die mij tartten te vertrekken
	Heb ik om 't schip te krijgen woest beloofd
	Rijkdommen fabelachtig te ontdekken,
	Waarvoor ik ingestaan heb met mijn hoofd,

5	En eindlijk in triomftocht aangebracht.
	Tot zinkens toe geladen lag mijn vloot.
	Wel waren bijna al mijn mannen dood,
	Maar alle havensteden bont bevlagd.

	Toen moest ik knielen voor den gouden troon.
10	De koning boog en wilde mij een keten
	Omhangen -die ik hem met wilden hoon
	Ontrukt heb en een hoovling toegesmeten.

	Nog heeft een vrouw mij innig vroom omhelsd,
	En in haar grijze ogen zag 'k mijn vrede.
15	Ik neeg-maar in mij brandde toch het felst
	't Vuur dat mij voortdrijft buiten rust en rede.

	En haastig heb ik mij weer ingescheept,
	Zeker van een ontdekking, anders groots,
	Maar ben door onweerstaanbre drift gesleept
20	Naar zeeën leeg en kusten steil en doods.

	Nimmer belijd ik mijn dwaling, mijn zwak.
	Voor dezen blinden muur zal 'k blijven kruisen
	Tot 't eind der wereld met mijn trouwe wrak,
	Waarop drie kale masten: galgen? kruisen?


	SLAUERHOFF, J.J. (1898-1936)
	

  1. In dit gedicht van J. Slauerhoff (1898-1936) is sprake van twee ontdekkingstochten: kun je op grond daarvan twee delen in de tekst onderscheiden?
  2. Na de eerste reis worden er twee pogingen aangewend om de ontdekker tot thuisblijven te bewegen. Welke?
  3. De eerste poging, waarbij wordt gespeculeerd op de eerzucht van de zwerver, heeft geen enkele kans op resultaat. Uit welke woorden blijkt zijn radicale afwijzing?
  4. Degene die de tweede poging doet, benadert de ontdekker met liefde. Waaruit blijkt dat hij dan een ogenblik aarzelt?
  5. Uit welke regels volgt dat de tweede ontdekkingsreis mislukt?
  6. Verklaar de woorden dwaling en zwak (r.21), door te wijzen op een regel uit de vijfde strofe en verduidelijk tevens de uitdrukking voor dezen blinden muur (r.22).
  7. In Slauerhoffs gedicht Zeekoorts noemt de ik-figuur zichzelf: "een gedoemde zwerver". Dat ook De ontdekker "veroordeeld" is om eeuwig zwerver te blijven, blijkt duidelijk uit de laatste regels van ons gedicht. Ook als zijn schuit reeds tot een wrak is geworden, zal zij doelloos blijven kruisen. De treurige aanblik van het ontredderde schip wordt dan een symbool voor de toestand van de gedoemde zwerver zelf. Licht dit toe door in te gaan op de asyndetische vergelijkng in de vraagvorm, waarmee dit gedicht besluit.
  8. Wie de eerste strofe wil scanderen, merkt al gauw dat het "eigenwillige" ritme zich geenszins door een vast metrisch schema laat beteugelen. Breng dit verschijnsel in verband met de inhoud.
  9. Ga na welke lettergrepen in de eerste regel het meest worden beklemtoond en merk op dat deze bestaan uit een korte klinker, vergezeld van een harde medeklinker-combinatie, die uitermate geschikt is om de verbetenheid van de ontdekker te symboliseren. Vergelijk hiermee de klank en het ritme in de regels 13 en 14 en breng het verschil in verband met de betekenis. Dit is een voorbeeld van klanksymboliek. (zie opmerking)
  10. Toon de werking der antimetrie aan in r.9, r.18 en r.21, en stel vast waarom het enjambement in r.2 en r.15 een andere uitwerking heeft dan in r.11 en r.19. Waarbij hoort r.5?
  11. Het gedicht De ontdekker komt voor in de bundel Eldorado van 1928. Letterlijk betekent het Spaanse el dorado: "de vergulde", "het goudeiland". Men gebruikt de uitdrukking ter aanduiding van een ideale streek, een paradijs. Tracht Slauerhoffs Eldorado te karakteriseren op grond van het gedicht De ontdekker (kenmerkend zijn ook de volgende verstitels: Columbus, De vliegende Hollander, De piraat, De regenaat en Spook- schip).
Opmerking:
Klanken hebben in bepaalde gevallen de mogelijkheid min of meer zelfstandig een stemming symboliseren. Afgaande op de eerste regel van De ontdekker mogen we dus niet zeggen dat de verbinding van t en r steeds norsheid of verbetenheid uitdrukt. Zij doet dit slechts in deze ene regel en de oorzaak daarvan is gemakkelijk aan te wijzen. De symbolische waarde van "verbetenheid" krijgt deze verbinding in het woord tartten en vanuit dit stemmingscentrum worden ook de omringende tr-woorden met dezelfde symboliek geladen. Een klank kan dan ook alleen maar tot zelfstandig uitdrukkingsmiddel worden als de woordbetekenis of andere factoren daartoe medewerken. Tot die andere factoren kunnen o.a. de omringende klanken behoren (de korte klinkers in r.1 van De ontdekker!) of het ritme.


Gerrit Achterberg	


	Code

	De levenskracht die gij eenmaal bezat
	verdeelt zich nu over het abc.
	Ik combineer er sleutelwoorden mee
	en open naar uw dood het zware slot.

5	Het is, in 't vers, de figuratie: God,
	te vinden met de letters g, o, d,
	in deze volgorde, maar niet per se,
	ook andere formaties kunnen dat.

	Iedere serie, elke schakeling,
10	uit welke taal genomen, is geschikt,
	zolang ze in de juiste spanning staat.

	De dichter, onder het schrijven, weegt en wikt,
	op dood en leven een schermutseling,
	totdat de deur eindelijk open gaat.


	ACHTERBERG, Gerrit (1905 - 1966)
	

  1. Tot de generatie die in de jaren dertig aan het woord kwam behoort Gerrit Achterberg (1905-1962), wiens eerste belangrijke bundel verscheen in 1931 onder de titel Afvaart. In de talrijke gedichten die pas acht jaar later begonnen te verschijnen keert bijna steeds hetzelfde motief terug: de dichter tracht in zijn verzen een situatie te scheppen waarin hij de aanwezigheid van zijn gestorven geliefde opnieuw beleeft. Daarbij maakt hij gebruik van geheel nieuwe en telkens weer verrassende beelden. Reeds uit de titels van zijn bundels (hij liet ze -soms met opmerkelijke varianten herdrukken in de "Verzamelde gedichten" die postuum in 1963 verschenen) blijkt Achterbergs streven om d.m.v. het vers door te dringen in een gebied dat normaal niet te bereiken is. Hij wil het rijk der doden met dat der levenden verbinden. Bespreek vanuit dit gezichtspunt het gedicht Code.
  2. Het gedicht Code is genomen uit de bundel En Jezus schreef in 't zand (1947). In deze bundel maakt Achterberg herhaaldelijk gebruik van beelden uit de Christelijke voorstellingswereld om de "eeuwigheid" te scheppen waarin de ontmoeting met de gestorven geliefde in het vers mogelijk wordt. Hij tracht de dichterlijke "eeuwigheid" die hij de taal afdwingt oni het contact met de dode tot stand te brengen, soms zonder meer te laten samenvallen met de eeuwigheid van het christelijk geloof. Zo komt hij zelfs tot een formulering als: "Zuster van Christus is het vers"! Leg uit dat dit streven ook waarneembaar is in het gedicht Code.
  3. Breng r.13 in verband met het volgende vers uit de bundel Morendo (1944) en verklaar er de titel van.


	Majesteit

	Een lichaam, door geen lied te deren,
	heeft zich ontvouwen in mijn zingen.
	Voordat mijn woorden haar bezeren
	vlucht zij tussen de zinnen;
 5	voel ik haar langs het ritme scheren
	en in de rijmen binnendringen,
	tot zij de beelden gaat regeren

	en naar haar strange leden dwingen;
	- zij zal mij haar gelaat toekeren
10	maar onzegbare herinneringen
	doen haar in 't einde nog bezinnen.
	Ik moet haar weer opnieuw formeren.


	ACHTERBERG, Gerrit (1905-1966)
	Moreno
	......., 1944

  1. Toen Achterberg in 1946 een viertal reeds eerder verschenen bundels bijeenbracht, noemde hij die verzameluitgave Cryptogamen (letterlijk: in het geheim gehuwden). Uit het voorafgaande zal duidelijk geworden zijn dat deze dichter zijn verzen inderdaad wil maken tot geheime samenkomsten met de gestorvene, waarbij de tegenstelling tussen tijd en eeuwigheid wordt opgeheven. Verklaar in dit verband de titels van zijn bundels Doornroosje (1947), Sneeuwwitje (1949), Osmose (1941) en Radar (1946).
  2. Een mysterieuze ontmoeting met de gestorven geliefde verbeeldt ook het gedicht Slaapwandeling. Vergelijk het met Mijn broer van Hendrik de Vries en beantwoord de vragen.


	Slaapwandeling

	Ik heb vannacht met u gewandeld
	in de dove lanen van de slaap,
	en nu het morgen is geworden
	is er niets veranderd,
 5  	dan dat die twee, die in den nacht tesaam
	volkomen bij elkander waren,
	mij weer alleen gelaten hebben in den morgen,
	en samen verder zijn gegaan.


	ACHTERBERG, Gerrit (1905-1966)
	
	

  1. Verklaar die twee, dove en volkomen.
  2. Leg uit dat de gezamenlijkc slaapwandeling enerzijds wordt voorgesteld als een onwerkelijke droomervaring die reeds voorbij is, en anderzijds als een nog voortdurende toestand.
  3. Toon aan dat de onder b bedoelde sfeer van vervreemding ("persoonlijkheidssplitsing") o.a. ontstaat door het gebruik van de voornaamwoorden in r.1 en r.5.
  4. Toon aan dat de regels 3 + 4 en r. 7 bij elkaar horen en a.h.w. tegenover de andere regels van het gedicht staan.
  1. In de opstellenbundel Nieuw kommentaar op Achterberg (1966) staat een essay van de psychiater Prof. Dr. J.H. Plokker over Gerrit Achterberg en de droom. Onder verwijzing naar een Franse Achterberg-studie van J. Plessen, schrijft hij: "De dood is voor hem geen kwaad, dat hem van de geliefde scheidt, maar juist een medium voor vereniging met haar... via een regressie tot een primitieve, oorspronkelijke eenheid. De dood wordt oorsprong, begin in plaats van einde... : het zoeken van de dood, om gereinigd en vernieuwd in het leven terug te keren (nl. in 't gedicht)."
    Verder meent Prof. Plokker: "De dode geliefde, die hij tot leven wil wekken is geen mens, doch het woord, het gedicht."
    Als het ware daarop aansluitend wijst ook A.F. Ruitenburg-de Wit in haar boek Formule in den morgenstond. Een studie over het dichtwerk van Gerrit Achterberg (1968) op de onbepaalbare aard van de zg. "dode geliefde", die tot een abstractie met een absolute waarde is geworden: "levensbeginsel, het goddelijke". Kun je in de besproken teksten argumenten voor deze uitspraken vinden?




	Het begin

	het weinige van de werkelijkheid
	wordt minder en minder
	al het verre blauwe verorbert de echo
	al het helle gele vreet aan de verte
5	ja er zijn stemmen als brandende bladeren krimpend
	en voetstappen vluchtig als vleugelslagen
	kom blinde kom dove kom stomme
	er is een staat gesticht van stilte
	van duisternis en stilstand

10	men mag weer zwijgzaam en wijs zijn
	de natte giftige sporen der verbeelding weggewist
	men mag weer stilstaan en staren
	en met alle dingen verdwijnen

	en gaan in maangladde tuinen
15	langs lege slakkehuizen en stenen
	langs hard hars kristallen dorre takken en
	even glimlachend spreken in de leegte


	LUCEBERT
	

  1. De experimentelen of vijftigers werden vooral bekend door een drietal bloemlezingen: Atonaal (1951), door Simon Vinkenoog, Waar is de eerste morgen (1955), door Jan Walravens, en Vijf 5tigers (1958), door Gerrit Kouwenaar. Een der belangrijkste dichters van deze groep is Lucebert (1924-1997), die in 1951 debuteerde met de bundel Triangel in de jungle, gevolgd door De dieren der democratie. Zijn verzamelbundel Gedichten I948-1963 verscheen in 1965.
  2. Welk leesteken zou je kunnen plaatsen na r.2 en waarom kan dat?
  3. Verduidelijk de beeldspraak in r.3 en r.4 door vergelijking met de volgende regels uit een natuur-beleving in de roman Een liefde (1887), van de tachtiger-prozaïst Lodewijk van Deyssel: "Een kokende goud-geel-waseming wemelde tot de gloeiende blauwbekapping waarin de laatste wolkendradingen wegsluierden"... Golven van hitte "zwalkten door de ruimten ... voortstoomdwarrelend in de verheid"... "Al het licht was ingeslurpt door het blakende, daverende hemelblauw". Welke vorm van beldspraak herken je in de "etende" kleuren in r.3 en r.4?
  4. Zoals bekend, kan het werkwoord zijn worden gebruikt als zelfst. werkwoord, als koppelwerkwoord, en als hulpwerkwoord. Welke dienst(en) verricht het in r.5?
  5. Toon het verband aan van de regels 3 en 4 met de regels 5 en 6, door het gebruik van het woordje ja te verklaren.
  6. Toon aan dat r.7 het absolute begin-stadium suggereert dat wordt aangeduid in de erop volgende regels.
  7. Welke is de functie van de regels 8 en 9 t.o.v. het voorafgaande gedeelte van de eerste strofe?
  8. Welke regel uit de tweede strofe herinnert nog aan de periode van v66r het nieuwe "begin"?
  9. Hoe zou je de betekenis kunnen omschrijven van het woord verbeelding (r.11) als eigenschap van de voorbije werkelijkheid?
  10. Welke bijvoeglijke bepalingen uit de eerste en de laatste strofe staan tegenover het natte giftige van r.11?
  11. Welke gedeelten uit de tweede en de derde strofe duiden op de harde, droge zuiverheid van het nieuwe "begin", en welke op de niet door "giftige" activiteit belaagde rust ervan?
  12. Welke regels uit de eerste strofe hebben een soortgelijke sfeer als het landschap uit de slotstrofe?
  13. Door de ongewone combinatie van overigens zeer gewone en reële beelden, krijgt de plastiek van de slotstrofe een magisch en onwezenlijk karakter. Breng dit in verband met de schilderijen van Salvador Dali, en met de ijldroomscene/visioen in het verhaal Wat gebeurde er met Sergeant Massuro? van Harry Mulisch. Aan welke stroming uit het Interbellum (1918-1940) doet je dit denken?
  14. Van welke rijmsoort maakt Lucebert veelvuldig gebruik?
  15. Tracht de klanksymbolische waarde te bepalen van de klinker i (die ook in de titel voorkomt!), door het aanwijzen van de stemmings-centra, en let daarbij op de uitzonderingspositie van r.11
  16. Bespreek de strofe-indeling van dit gedicht.
  17. Het zal zijn opgevallen dat in de verzen van (Lodeizen en) Lucebert de hoofdletters en de normale interpunctie ontbreken. De grammaticale voorschriften, volgens welke een uiting in de taal normaliter wordt geordend, schijnen zij van minder belang te achten. De experimenteel heeft zich de hachelijke opgave gesteld zijn lezer te bereiken langs zuiver dichterlijke weg ("op poëtische wijze", zo schrijft Lucebert): men zou kunnen zeggen dat hij de taalsystematiek geheel en al door de verssystematiek probeert te vervangen! Hulpmiddeten uit de verstandelijke omgangstaal worden niet of bijna niet meer aanvaard. In zijn bloemlezing Vijf 5tigers noemt de experimentele dichter Gerrit Kouwenaar de "anti-intellectualistische instelling" en de "exploratie van het onderbewuste" typerend voor de vijftigers. Titels van gedichtenbundels als De analphabetische naam (Lucebert, I952) en De taal der dieren (Hans Andreus, 1953) zijn in dit verband veelzeggend. Lucebert noemde zijn dichtkunst trouwens zelf: "animaal (ge)stamel". Op welke overdreven wijze de afkeer van het logisch-grammaticale ("normale") taalgebruik soms tot uitdrukking werd gebracht, moge blijken uit enkele regels van het "gedicht" Oote door Jan Hanlo: Ah ach ah ach ach ah a a / oh ohh ohh hh hhh (etc.) / Hhd d d.
    Dergelijke experimenten kwamen ook wel voor bij de opkomst van het expressionisme en het surrealisme, aan het begin van onze eeuw (dadaïsme). Uiteraard ontbreekt bij zulke teksten iedere mogelijkheid tot verstandelijk begrip: er is immers slechts sprake van klanken. Maar ook als de experimentele dichter woorden gebruikt, tracht hij soms iedere poging tot logisch verstaan bij voorbaat uit te schakelen. Om te voorkomen dat het woord op normale wijze functioneert en om de poly-inter-pretabiliteit te doen toenemen, kan het worden "vermengd " met andere woorden of worden "verminkt" in zijn uiterlijke vorm. Het eerste procédé leidt tot contaminatie-vormen, die men wel blendings noemt. Aldus schrijft Lucebert over pedagoochumverhalen (pedagogisch-goochelaar-goochemerd) of inteellekt (inteelt-intellect), terwijl ook combinaties voorkomen als ochtand en avund. Het laatste voorbeeld gaat al in de richting van Spielerei met de spelling, zoals de vormen weezees (W.C.'s) en naaiekkerefolls (Niagara Falls) die voorkomen in het gedicht Vrolijk Babylon van Lucebert. De dichter schrijft dat hij leeft: met de vertakte crapeaux / met de beboste weezees in de gekielhaalde / rookgordijnen van begoochelde fotoos / van de naaiekkerefolls...
    Hoewel deze en soortgelijke experimenten op zichzelf geen enkele waarde als poëzie vertegenwoordigen, hadden ze wel waarde als verschijnselen die de ontwikkeling van de Nederlandse poëzie en met name van de poëzie-beleving konden bevorderen. De experimentele dichters hebben voor zichzelf de uiterste mogelijkheden van de taal beproefd, en ze hebben hun lezers de poëtische zelfwerkzaamheid geleerd: een gedicht wordt niet passief genoten, maar het wordt actief veroverd en door de inspanning van de lezer tot leven gebracht.